Bron: www.standaard.be
België: 2023-11-20 17:19:44 , De Standaard : Binnenland

Lieve Van de Velde
Gastvrouw van deze blog
20 november 2023
Een goede cafébaas maakt dat zijn klanten niet dronken worden, toch?
Conner Rousseau had beter moeten nadenken voor hij zich een stuk in de kraag dronk en dingen zei waar hij zijn leven lang spijt van zal hebben. Maar moeten cafébazen niet ook verhinderen dat hun klanten te dronken worden? Eigenlijk wel, bedenkt collega Daphne de Roo, die al uren sleet aan beide kanten van de toog. Dus ze zegt er al meteen bij: ‘al weet ik uit ervaring dat dit niet makkelijk is.’

Eerlijk toegegeven, het was een lezer die me erop wees. ‘Ik vraag me al van bij het begin af hoe het mogelijk is dat een partijvoorzitter zich niet kan beheersen en zoveel glazen achteroverslaat’, mailde Patric Gorrebeeck, als reactie op een artikel over Conner Rousseau (Vooruit). ‘Maar ik denk ook steeds: moeten cafébazen niet verhinderen dat hun klanten te dronken worden? Ik herinner me toch dat er “iets” is, een wet of protocol, om dit soort excessen te voorkomen.’
De lezer heeft een punt. Zelfbeheersing is een lastig beestje. Bij de ene gaat dat van nature makkelijker dan bij de ander. Zo’n 60 procent van de verschillen in zelfcontrole is herleidbaar tot verschillen in genen, blijkt uit recent onderzoek. En sommigen kunnen zich prima beheersen, tot ze onder (te) grote druk komen te staan. Rousseaus moeder linkte de dronken avond bijvoorbeeld aan de gedwongen coming-out van haar zoon. Ik kan me voorstellen dat hij zich opgejaagd voelde en even alles wilde loslaten voor één nacht. Enter onze vriend alcohol.
Dat is een foute vriend, natuurlijk, en het maakt de racistische en seksistische ‘zattemansklap’ niet goed. Maar zelf herinner ik me nog al te goed hoe zo’n zatte avond zich voltrekt. In mijn eerste jaren als student werd ik meermaals laveloos in bed gestoken door vrienden. Je drinkt een pintje, of twee, om de sociale angst te bezweren. Plots ben je in de greep van vloeibare overmoed, en denk je dat je lijf een onbeperkte hoeveelheid alcohol aankan. De volgende dag word je wakker met intense koppijn en een kookpot naast je bed.
Goede gastheer
Je zou denken dat je al na één nacht een degout hebt van alcohol en dat je dat café nooit meer bezoekt. Helaas, ik durf het aantal nachten niet te tellen dat ik met een dubbele tong vrienden probeerde te maken. En als ik niet dronk, stond ik achter de bar in hetzelfde café, waar ik vanop de eerste rij kon zien hoe medestudenten hun remmingen verloren. Om dan de avond erna zelf weer in de drank te vliegen. Begrijp jij dat? Ik niet, eerlijk gezegd.
Nu ja, alcohol is natuurlijk een verslavende stof, en heel gek is het niet dat ik het verdovende effect ervan opzocht. Het is daarom ook niet vreemd dat er maatregelen bestaan om mensen te beschermen tegen overmatig drinken. ‘Er bestaat absoluut een juridisch kader,’ verzekert Tom Evenepoel van de Druglijn mij, ‘al oogt het misschien wat oubollig.’ Het gaat om de Besluitwet betreffende de beteugeling van de dronkenschap uit 1939. In volkse kroegjes zie je soms nog een plakkaat met daarop de regels. Zo is het verboden om ‘dronkenmakende’ dranken te serveren aan iemand die dronken is. Ook is het verboden om iemand te doen drinken tot hij dronken wordt.
‘Die wet is oud, maar allesbehalve passé’, zegt Evenepoel. In 2021 werd nog een cafébaas veroordeeld vanwege de dood van zijn dronken klant. Daar ging het natuurlijk wel om een extreem geval. Dat Rousseau de eigenaar van café ‘t Hemelrijk straks succesvol aanklaagt voor zijn dronkenschap, lijkt dus klein. Ook al omdat het zijn populariteit niet vooruit zou helpen.
Vrienden om ‘nee’ te zeggen
Maar een cafébaas verantwoordelijk houden, is altijd lastig. Er zijn grenzen aan wat iemand achter de toog kan doen en vooral zien. In mijn eigen zatte nachten bestelde ik zelden zelf de drank. Vrienden gaven rondjes, iemand gaf een gratis vat … de barman had pas door dat ik te veel ophadwanneer het te laat was. Ook als ik achter de toog stond, had ik vaak te laat door dat iemand van ’t padje was. Dan kun je alleen nog remediëren met glazen kraanwater, de persoon laten thuisbrengen door vrienden, of de hulpdiensten bellen.
Wat niet helpt, is dat dronken worden niet zo geleidelijk gaat als we hopen. Als je enkele shotjes drinkt in een halfuur tijd, sla je het stadium over waarin je vrolijk aangeschoten bent. Je gaat dan in een klap van nuchter naar bezopen. En als je toevallig weinig hebt gegeten, kan het eerste glas al verkeerd vallen.
Goed, maar hoe voorkom je dan dat iemand zichzelf en/of zijn carrière schaadt door alcoholgebruik? Moet de vriendenkring eerder ingrijpen? Persoonlijk vind ik van wel, al moest ik eerst volwassen worden voor ik mijn vrienden durfde aan te spreken op hun drinkgedrag. Gezellig is het niet om iemand een drankje te weigeren. Je zet even een streep door de feeststemming, en met een beetje pech is de avond om zeep. Maar ik verkies een verstoord feestje boven brokken die niet te lijmen zijn.
Misschien moeten we zelfbeheersing sowieso minder als individuele verantwoordelijkheid zien, maar als ploegsport. Als je de neiging hebt om bij stress je toevlucht te zoeken tot verdovende middelen, helpt het als je omringd bent door mensen die ‘nee’ durven te zeggen. Dat kunnen vrienden zijn, dat kan de barvrouw zijn, dat kan zelfs een onbekende caféganger zijn. Dat is ook de hoop van Patric Gorrebeeck, dat we allemáál ons best doen om uitgaan leuk te houden. Wat, wil dat zeggen dat we ook een partijvoorzitter — iemand met een voorbeeldfunctie — moeten bijstaan als samenleving, opdat hij niet te veel drinkt? Ja, ik vind van wel, al begrijp ik dat sommige groepen uit onze samenleving daar na zijn uitspraken even geen oren naar hebben.
Geheelonthouding
Heb je sowieso geen zin om te ruziën over of iemand nog een volgend pintje mag? Dan is er nog de volgende oplossing van moraalfilosoof Stijn Bruers. Tien jaar geleden schreef hij een blogpost waarin hij redeneert dat cafébazen of drankproducenten geen alcohol zouden mogen verkopen aan onbekenden, omdat ze niet weten of die persoon gevoelig is voor drankmisbruik. Bruers staat daar nog steeds achter. ‘Ook als je alcohol schenkt aan een nuchtere volwassene, kan diegene verslaafd raken of daarna thuis meer drinken en schade toebrengen. Dat valt ook onder jouw verantwoordelijkheid als cafébaas. Je kunt dus eigenlijk alleen drank serveren aan klanten die je er volledig mee vertrouwt.’
Dat klinkt niet als een geweldig businessmodel, geeft Bruers toe. Hij legt daarom een grote verantwoordelijkheid bij de consument. ‘Koop geen alcohol bij cafés die drank schenken aan iedereen, want dan moedig je die verkoop aan.’ In de praktijk komt dat erop neer dat je geen alcohol koopt. Bruers drinkt al zeker tien jaar niet meer.
Zelf drink ik veel minder dan in mijn studentenjaren, maar Bruers’ aanpak gaat me toch te ver. Gelukkig staan we als maatschappij wel verder dan tien jaar geleden, merkt Evenepoel op. ‘Veel mensen pikken het niet meer dat iemand dronkenschap inroept als excuus, en ze pikken het ook niet meer dat mensen überhaupt zo veel drinken.’ Ik vind dat bewustzijn heel mooi, maar ik hoop ook dat we die verontwaardiging rond Rousseau omzetten in positieve daden tijdens de volgende caféavond. Als we allemaal een keer ‘nee’ zeggen, wordt het voor iedereen wat makkelijker.
Wat vindt u, beste lezer, moet wie alcohol schenkt ook waken over de toestand van zijn gasten?
Mail
ons!
20 november 2023
Apart slapen? Als koppel? Hm?
© Getty Images
Wat is het belangrijkste: uw nachtrust of ’s ochtends romantisch wakker worden naast uw geliefde?
Ik weet niet of u al geprobeerd hebt om de slaap te vatten naast iemand die snurkt. Echt snurkt. Snurkgeluiden waar geen oordoppen tegenop kunnen. Snurkgebrom dat zelfs doorheen de tropische stormen op Spotify in je koptelefoon klinkt. Snurkvolume dat je in wanhoop naar de badkamer drijft, je doet overwegen om een bed te installeren in bad of op het badkamermatje. Dat soort snurken. Ik kan u verzekeren: het is gekmakend. Je begint de nacht met de gedachte: ‘het is toch zo erg niet’, en je eindigt de nacht met moordplannen. Dus neen, samen slapen met een snurker is wat mij betreft niet goed voor de liefde, niet goed voor de vriendschap, niet goed voor de mensheid. Aparte kamers dus! Ook al hangt er, als het over liefde gaat, nog altijd een bijgedachte aan: zo’n idee van dat rijmt niet op liefde, het vloekt met romantiek. Raar vooroordeel. Maar voer voor discussie. Zie hieronder!
17 november 2023
Wie geen pufferjas heeft, mag nu opstaan
© Johan Dockx
Rode Duivel Michy Batshuayi heeft er een van 2.000 euro, driekwart van het land heeft er een minder stijlvolle en een veel goedkopere: de straten kreunen onder een overdosis pufferjassen, onze eigen slaapzak met mouwen, onze eigen safe space in tijden van crisis. Een fascinerend kledingstuk is het.
Kijken naar kleren, ik doe het graag. Kleren vertellen me iets over de wereld, over het leven, over de mens die onder die kleren zit. Over de identiteit die iemand wil. Over de tijdgeest ook. Zo heb ik de jongste tijd een lichte obsessie ontwikkeld voor de puffer. De donsjas, zeg maar. U kent hem wel, zo’n jas die bestaat uit twee laagjes stof gevuld met een dunnere of dikkere laag van een donsachtige substantie die op zijn plaats gehouden wordt door stiksels. Hij kan lang of kort zijn, dikker of dunner. Maar in negen van de tien gevallen is hij vooral lelijk. Voor u me verkettert: ik heb er zelf één, onlangs gekocht, na lang twijfelen gezwicht. Mijn excuus om er toch een aan te schaffen was simpel: ik had het koud.
Ik behoor dus ook tot het tot het donsleger dat sinds lang de straten verovert. En ik kijk ernaar, met verbazing. Moet u ook eens doen: over straat lopen en bij elk gezelschap dat u passeert het aantal puffers tellen: drie op de vier, één op de twee, twee op de drie, één, één. Enzovoort. En als u ze niet ziet, dan hoort u ze wel: Swooshswooshswoosh. Het geluid van kunststoffen mouwen die tegen een kunststoffen romp schuren.
De puffer maakt geen onderscheid in rang of stand. Het is geen specifiek hipsterding, geen youngsterding, geen praktische-mensending, geen werkmensding, geen skiërding, maar een allemensending. Niet dus zoals pakweg de Bostonklompen van Birckenstocks, die het symbool werden van de Dansaertvlaming, de havermelkelite, de stedeling in gentrificatiegebied die je in bepaalde straten van een stad wel spotte en in andere totaal niet.
Michy Batshuayi in zijn pufferjas van Rick Owens — © Photo News
Neen, de puffer is van iedereen en de puffer is overal. De ene kocht hem bij de Primark, de andere bij de designer. De ene wordt ermee uitgelachen (Glen De Boeck en zijn zilveren exemplaar), de andere wordt erom bewonderd. Voorbeeld van die laatste is de puffer van Rode Duivel Michy Batshuayi. Het is er een van de Britse ontwerper Rick Owens, met een prijskaartje van bijna 2.000 euro. Stijlvol zwart, met een kraag die zowel koude als aanmatigende blikken veraf houdt. Maar het blijft een uitzondering. Het gros van de puffers op straat is anoniem, gelijkgezind en democratisch.
Even terugspoelen
Ooit was het anders. Flashback naar de Millet-rage uit de jaren tachtig. Hoe zo’n Michelinmannetjesjas, toch ook een puffer, plots een snobistisch statussymbool werd. Hij was duur, en er was de associatie met wintersport, toch niet het meest democratische der hobby’s. Maar eerst nog effe verder terugspoelen, naar de eerste wortels van de jas. Die liggen in de outdoorwereld. In de jaren 30 ontsnapte zakenman Eddie Bauer aan de dood toen hij met een vriend was gaan vissen en het slechte weer hen verraste. Omdat hij zich niet meer wou laten vangen door de natuurelementen, maakte hij een met veren gevulde jas die sneeuwstormen kon trotseren.
Zijn uitvinding evolueerde later onder de vleugels van merken als Nike, Patagonia, Moncler, Canada Goose en The North Face. De jassen waren te vinden in de rekken van de duurdere wintersportspullen, en later ook op de afdelingen waar hikers en bergwandelaars hun geluk zochten.
Het was een opstapje naar de straatmode, toen kleren voor berg en bos ineens een hype werden in de stad (gorpcore, zo heette dat dan in 2017). Zeker toen ook rappers als The Notorious B.I.G. zich in dons waren gaan hullen. Hij had er trouwens een mooi woord voor: my bubblegoose. Mijn bubbelgansjasje, zoiets. Toen een paar jaar geleden ook luxelabels à la Balenciaga en Chanel puffers gingen maken en de winkelstraatmerken op hun beurt weer sprongen op wat ze op de catwalks hadden gezien, vermenigvuldigde de puffer zich exponentieel. Waardoor je ze nu nog amper kan tellen op straat.
Flatteren hoeft niet
Hij fascineert me, de pufferjas. Mooi kan je hem niet noemen, in al zijn vormloosheid, in al zijn alomtegenwoordigheid. Dat je eruitziet als een marshmallow in zo’n ding, las ik ergens. Zelf voel ik me er dik, log en anoniem in. Flatteren doet ie niet. Maar het is misschien net dat wat het hem doet. Het is zo’n overduidelijk voorbeeld van het Bauhaus-dogma ‘functie bepaalt vorm’ dat de vorm irrelevant geworden lijkt en enkel het warm houden telt. Het is doorgedreven spartaans denken. Een signaal naar de buitenwereld: ik houd me niet bezig met futiliteiten, de wereld is in oorlog after all. Ik wil dat kleren me warm houden, dat ik er makkelijk een auto in en uit mee kan, dat er zakken op de juiste plekken zitten en dat de kleur makkelijk combineerbaar is. Dus geef hem maar in zwart of blauw. Een enkeling die voor rood, zilver, roze of knalgeel gaat, in de sporen van Rihanna een paar jaar geleden. Het gros denkt: ‘doe maar normaal’, en dat is voor mij de boodschap die zo’n jas uitstraalt. Gewonigheid regeert in tijden van mondiale crisis. De puffer als teken van solidariteit met wie niet de luxe heeft om kleren te kiezen. De praktische jas als remedie tegen futiliteitsstress.
Sommigen zien er ook een boodschap in die inspeelt op de klimaatcrisis. Door zijn outdoorverleden zou de drager willen vertellen: ik ben een buitenmens! Ik geef dus om het klimaat. Een makkelijke associatie natuurlijk. En vaak hypocriet. Het was de reden waarom een outdoormerk als Patagonia een paar jaar geleden besloot om zijn fleeces niet langer te verkopen aan de financiële en techboys van Silicon Valley.
Mijn eigen donzen huisje!
In elk geval heeft zo’n puffer ook iets troostends in tijden van crisis. Een slaapzak met mouwen, daar komt zo’n ding eigenlijk op neer. Ideaal om door de wereld te lopen en tegelijk te cocoonen, comfy in je eigen privénest. Zoiets lees ik ook bij NRC: ‘Noem het spullenpsychologie. Een kledingstuk is in zoverre een uniek ding, dat het tijdelijk deel uitmaakt van je uiterlijk, van hoe je wordt gezien, en van hoe jij jezelf ziet – zowel via de blik van anderen als in de spiegel. Een outfit kan zowel een weerslag zijn van wie je die dag bent, hoe je je voelt – als een correctie daarop – wie je wilt zijn, hoe je je wilt voelen. In een puffer jacket ben je je eigen safe space’. En ik denk dat ik dat bedoel. Het is ook wat ik zelf voel in mijn eigen slaapzak met mouwen. Vanbinnen voelt het als een warme en geborgen bubbel, een mobiele knuffelkamer. En van buiten bekeken ziet het eruit als een lelijk, frivoolloos maar veilig genderloos pantser. Dus ja, bring it on.
17 november 2023
Rijmt klimaatangst op kinderwens?
© Getty Images
Je bent jong en je wil een kind. Je bent jong en je worstelt met klimaatangst. Het zijn twee zinnen die Else De Boer uit haar slaap houden. Door haar vraagstuk op te schrijven en te analyseren probeert ze eruit te geraken.
Onze freelancer Else De Boer is een dertiger die intussen al één existentiële vraag heeft beantwoord voor zichzelf: ja, ze wil een kind. Maar al snel dringt er zich nog een andere kwestie op: ‘hoe kan ik dat precies verenigen met mijn donaties aan milieuorganisaties? Is het niet veel beter voor de wereld om géén kinderen op de aardbol te zetten?’ Ze doorploegt studies en praat erover met vrienden, die vaak met hetzelfde dilemma worstelen. Al snel werpt een vriendin een andere vraag in de groep: ‘of de wereld voor onze toekomstige kroost ook nog een leuke plek is?’ Else breekt ook daar haar hoofd over, en ze belt met mensen die daadwerkelijk kinderen op de wereld zetten. Uiteindelijk is het een gedicht dat haar het licht doet zien: ‘Het is het geloof dat de wereld een mooie plek kan zijn, dat mijn kinderwens én mijn milieuactivisme voedt. Deze wereld is de moeite waard. Mooi genoeg om te delen met een zoon of dochter. Mooi genoeg om te redden.’
Maar daarmee heb ik u de spoiler gegeven, de ontknoping van een boeiende ontdekkingsreis die Else maakt van voor naar tegen en omgekeerd. Lees het stuk gewoon zelf hieronder.
15 november 2023
Als het pijn doet, moet je vloeken (of niet?)
© Johan Dockx
Vloeken kalmeert. Het verlicht de pijn en verzacht de stress. Of voelt dat alleen maar zo? En is het inbeelding of horen we de laatste tijd vaker vloekwoorden uit de toiletsfeer?
Een paar dagen geleden. Het regende. Echt van die eindeloze striemregen. Het waaide. Mijn paraplu sloeg binnenstebuiten. Ik kreeg de hele drasj in mijn gezicht. Een losgekomen haakje boorde zich in mijn hand. Bloed gutste over mijn duim. Ik zocht naar mijn sleutels. Bloed drupte op de klink. Ik vloekte. Of beter, ik was niet gestopt met vloeken. ‘K*k, k*k, k*k, k*k, k*k!’ Het Nederlandstalige woord voor ‘merde’ en ‘shit’ vermenigvuldigde zich in mijn mond. Toen de paraplu weer in zijn haakjes zat, de wonde op mijn duim een pleister had gekregen, en de doorweekte regenjas woest was uitgesmeten, stond ik stil bij die cascade die mijn mond had verlaten. Het was niet de eerste keer dat dit gebeurde. Ik betrap mezelf er voortdurend op, op het korte synoniem voor uitwerpselen.
Vroeger zei ik nooit dat fecale woord, besef ik. ‘Verdomme’ misschien. Of ‘f*ck’. En ‘shit’. Maar sinds een tijdje valt het me dus op dat ik shit begin te vernederlandsen. Niet alleen in gesproken taal, ook in appjes. Misschien heeft het te maken met het feit dat het lachende drolletje dat daar binnen handbereik ligt mijn infantiele vloekbrein besmet? Een beetje zoals Elon Musk een tijdje geleden op elk mailtje naar de persdienst van Twitter een automatische reply liet sturen met de emoji van het lachende drolletje. Ze zijn er intussen mee gestopt, testte ik gisteren. Ik kreeg nu een automatische reply met ‘Busy now, please check back later’. Maar dat terzijde.
Het voelt goed, denk ik, om er zo’n kort woord met twee bitsige k’s uit te gooien. Tegelijk voelt het ook bizar. Als ik mezelf met mijn extern oog observeer, kan ik toch niet anders dan denken: ‘Mens, heb je jezelf al eens goed bekeken, groot, net niet oud en toch sta je hier als een stampvoetend kind te vloeken voor je eigen deur. Met een kleuterwoord, en plus. Belachelijk. Onnozel. Raar.’
Menselijk, al te menselijk
Maar kijk: ‘Schaamte is voor niets nodig’, verzekert Marten van der Meulen me aan de telefoon. Hij is taalwetenschapper en auteur van Het Groot Nederlands Vloekboek. ‘Het is heel normaal, het hoort bij het mens-zijn. Ik vloek zelf ook geregeld. Alleen probeer ik me bewust te zijn van de context, en van welke vloekwoorden andere mensen kunnen kwetsen, want dat kan gebeuren, zeker bij woorden die religieus geïnspireerd zijn. Maar los daarvan kunnen er verschillende gewettigde redenen zijn om te vloeken, zowel fysieke als sociale. Het is vaak gerelateerd aan pijn, frustratie of een andere negatieve emotie. Situaties waarin we bijna dierlijk de nood voelen om een klank uit te brengen. Je kan dan ‘auw’ roepen, ofwel die pijn ondervangen door een vloekwoord te gebruiken. Dan doen we eigenlijk iets waarvan we als kind geleerd hebben dat het verboden is. Daarbij maken we een klein beetje adrenaline aan, wat volgens sommige onderzoeken helpt tegen de pijn, of ons toch tenminste afleidt van de pijn.’
Vloeken heeft ook iets verbindends, legt hij uit, een beetje zoals kinderen die samen stiekem iets doen wat niet mag. De aard van de vloek kan dan de lijm zijn die de groep nog eens extra aan elkaar bindt. Dat is wat taal altijd doet. Ik ken geen mensen die ‘Potvolkoffie’ roepend aan hun voordeur staan, terwijl ik in mijn directe omgeving wel geregeld ‘k*k’, ‘shit’, ‘merde’ en ‘f*ck’ hoor. Complimentje van de taalwetenschapper: ‘Dat zijn op zich goeie vloekwoorden, want ze eindigen op plofklanken (p, t, k b, d, red.), en die zijn niet toevallig oververtegenwoordigd in scheldwoorden. Denk maar aan pokke, kut, takke of, inderdaad, k*k. Het zijn woorden die je er makkelijk uitwerpt en die met een plof landen, dat zie je ook in andere talen: merde, putain, puta.’ Inderdaad, als ik ‘Duizend bommen en granaten!’ zou roepen, is de kans groter dat ik struikel over mijn medeklinkers dan dat het gescheld me verlichting brengt.
Zo 2023?
Maar is al dat fecaal gescheld dan een trend waar ik toevallig opgesprongen ben? Het internet leert me dat ‘shit’ al in de jaren zestig opdook en dat er zelfs in het Middelnederlands een voorganger bestond in de vorm van scitte. ‘Shit’ gaat naar mijn gevoel ook al veel langer mee dan het Nederlandstalige drieletterwoord. Ik ben ook verre van de enige die het gebruikt. Overal rond me hoor ik het. Niet alleen als vloekwoord trouwens, ook in samenstellingen. Een k*kvoorstelling, om maar iets te zeggen. Of een k*krestaurant.
Dat er nu meer ‘k*k!’ geroepen wordt, betwijfelt Van der Meulen. ‘Je hebt zoiets als de frequency bias, dat is een typisch cognitieve fout die we maken. Een soort cirkelredenering. Iets valt ons op, we hebben er oog voor en denken dat het vaker voorkomt. Wat je ook krijgt, is, zoals vaker in taal, een aanstekelijkheid van dat soort woorden. Mensen gaan elkaar kopiëren, waardoor je in je eigen kringen hetzelfde woord hoort terugkomen.’
Niet dat er geen trends zijn in vloekwoorden. Van der Meulen: ‘Dit soort woorden komt bijna altijd uit taboedomeinen in een bepaalde cultuur in een bepaalde periode. Je kan ze bijna altijd onderbrengen in een van deze zes categorieën: religie, familierelaties, dood, lichaamssappen, ziektes en dieren. Vandaag zie je bijvoorbeeld dat woorden die te maken hebben met religie aan kracht verliezen. In Nederland zijn we daarom met ziekten beginnen te schelden: we geloven niet meer dat God ons kan verdoemen, dus zeggen we“tyfus” en “kanker”.’
Dat lijkt mij dan weer te veel verbaal bochtenwerk en te weinig lettergeplof om er een geschikte vloek van te maken. Maar misschien moet ik mezelf toch dringend eens een ander vloekwoord aanleren. Dju, ploft dat genoeg?
Wat u, beste lezer, wat roept u wanneer u uw teen stoot? En voelt u zich daar schuldig over? Mail ons!
15 november 2023
Mooigedacht (65): Verplicht optimist
© Alexia Leysen
In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.
Onvermijdelijk kom ik voor deze reeks toch altijd uit bij de rubriek De zin in het magazine. Alexia Leysen slaagt er daar altijd in om iets los te maken bij de mensen bij wie ze op zoek gaat naar comfortwoorden. Haar jongste bezoek was er eentje bij Cath Luyten en die serveerde haar een citaat van Immanuel Kant: ‘Optimism is a moral duty’. ‘Huilen deed ik als tiener enkel op m’n eentje, tot ik weer oké was om buiten te komen, ‘ zo zegt ze daarover. ‘Dat ik mijn eigen zorgen niet al te serieus neem, heb ik vaak als een grote kracht ervaren om me ook door moeilijke situaties rechtop en dankbaar te houden. Het heeft mij gemaakt tot wie ik ben.’
14 november 2023
Zijn oude vrienden ook vrienden voor altijd?
© Johan Dockx
Durft u het lijstje van uw vrienden erbij te nemen en de vraag te stellen: ‘Als ik jou vandaag tegenkom, zou ik dan nog met jou bevriend worden?’ Het is een vraag waarmee collega Frederic Eelbode al een hele tijd worstelt.

Waarom ben je met iemand bevriend? Vaak deel je dezelfde interesses of meningen. Je vindt het fijn om tijd met elkaar te spenderen, samen te sporten of te reizen. Of je kan goed met elkaar praten. Er is een klik. Maar hoelang duurt die klik? Blijft je hartsvriend(in) uit de jeugdbeweging, de studentenclub of je eerste baan enkele decennia na die eerste ontmoeting een soulmate?
Sommige vrienden zijn vrienden omdat ze in ‘het roulement’ zitten. Om de zoveel tijd spreek je met elkaar af om iets te gaan eten en bij te praten. Je nodigt elkaar uit voor feestjes. Maar eigenlijk kijk je er niet echt meer naar uit. Die vrienden zijn verplichte nummertjes geworden. Je spreekt af omdat je nu eenmaal afspreekt. Soms heb je zelfs helemaal geen zin om af te spreken. Niet dat je ineens een bloedhekel aan die persoon hebt gekregen of dat er ruzie is ontstaan, maar de klik is er niet meer. De verbinding is verbroken. Het is op. Maar je bent nu eenmaal bevriend en je kleeft het etiket ‘vriend’ op elkaar.
Je blijft dus maar afspreken. Je houdt elkaar op de hoogte van je reilen en zeilen. Je vertelt over je werk, je relatie, de kinderen, lichamelijke kwalen en de zorg voor je ouders. Uiteraard gelardeerd met fijne herinneringen en straffe anekdotes van toen. ‘Weet je nog …’ Het lijkt alsof je een lijstje met obligate onderwerpen afvinkt. En bij iedere zitting wordt het lijstje weer wat korter, de gesprekken wat saaier. Terwijl je vroeger tig keer ‘nog eentje?’ voorstelde, wordt het nu algauw ‘ik maak het niet te laat, morgen weer vroeg op’.
‘Iets’ verdwijnt
In de loop der jaren verdwijnt ‘iets’. Iets fundamenteels. Iets wat van een vriend een vriend maakt. Nabijheid zal wel een rol spelen. Als je niet meer samen op kot zit in die spannende studentenstad en naar een uithoek van het land moet pendelen om elkaar te zien, treedt soms wat reismoeheid op. Beter een dichte buur dan een verre vriend. Oké, maar dat is het niet. Sommige mensen hoef je maar te zien om meteen weer te klikken, zelfs honderden kilometers verder of jaren later.
Misschien is het wel die nieuwe partner die je erbij moet nemen. Dat anderstalige lief maakt de communicatie stroef, haar conservatieve wereldbeeld stuit je tegen de borst of zijn woke waanzin maakt elke speelse discussie onmogelijk. Ook dat kan het niet zijn. Met een beetje moeite krijg je die vriend ook wel alleen uit zijn cocon voor een one-on-one en floreert de vriendschap als vanouds. Of je ziet elkaar net in een grotere groep, zodat je het onvriendschappelijke aanhangsel kan neutraliseren met een meute vrienden.
Sommige vriendschappen bloeien alleen nog in groep. Je hebt elkaar nodig als je er samen op uit trekt. De ene om het initiatief te blijven nemen voor het jaarlijkse oud-leidersweekend, de andere om de spaghetti voor vrijdagavond te maken. En dan is er nog de klunzige clown voor de ambiance of de schrandere geest om een pittig debat in gang te steken. Maar diep vanbinnen vind je de clown ondertussen een aansteller en de schrandere geest een zaag. Het zijn vrienden bij wie je liefst niet alleen in de auto zit op die lange weg naar dat vakantiehuisje in de Ardennen. Maar dat weekendje blijft wel top – for old times’ sake.
Energiemensen
Soms neemt je leven een andere loop, pak je een andere afslag, kies je een andere weg. Extreme verschillen werken meestal niet vriendschapsbevorderend, maar ze zijn niet onoverbrugbaar. Er bestaat niks leukers dan je laven aan de inzichten en levenswijsheden van een ander. Is het niet om je persoonlijke ervaring te verrijken, dan om je eigen denkbeelden mee vorm te geven en te polieren. De ene keer gaat het over politiek, de andere keer over relaties, strubbelingen met je baas of hoe je omgaat met littekens uit je kindertijd. Misschien ook over je irrationele angst voor de toekomst. Of van alles wat.
Wellicht word je met de leeftijd veeleisender voor je vrienden. Je beseft dat je tijd kostbaar is en je wil hem niet verdoen. Je moet al zo veel verplichte relaties onderhouden met familie of collega’s die je au fond weinig zeggen. Waarom zou je dan je energie verspelen aan herinneringen ophalen uit het verleden of gesprekken voeren waar je zelf niet beter van wordt?
Dat klinkt allemaal erg streng en een tikje misantroop, maar dat is het eigenlijk niet. Ik pleit voor vriendschappen die energie opwekken, inspirerende gesprekken en reünies vol plezier. Het vriendschapsboekje is in de loop der jaren wat dunner geworden – en het mag zeker nog wat dunner – maar tegelijk ook intenser, misschien minder oppervlakkig ook. Snoeien in de vriendenstruik om beter bloeiende vriendschappen te telen.
Parkeren, niet bruuskeren
Blijft de vraag hoe je een oud-vriend parkeert en niet bruuskeert. Ik beeld me in dat iemand anders me eerlijk zou zeggen: ‘Ik hoef jou niet meer te zien, want je boeit me niet meer.’ Gelukkig is dat nog niet voorgevallen. De meeste uitgebloeide vriendschappen sterven een natuurlijke, stille dood. Het contact verwatert, je paden kruisen elkaar niet meer en zo is het goed voor beiden. Soms blijft het aanmodderen. Een vriendschap in gummilaarzen. Als je zelfs de klik om te ontvrienden niet meer vindt.
Vriendschap hoeft helemaal niet in steen gebeiteld te staan. Vreemd genoeg kennen liefdesrelaties vaak een exacte begin- en einddatum. Vanaf die eerste kus beslis je samen door het leven te gaan. In het beste geval voor altijd. Maar veel koppels groeien uit elkaar, gaan hun eigen weg, kiezen voor een scheiding – niet fijn, wel algemeen aanvaard. Bij vriendschappen lijkt het alsof die pas eindigt ‘als de dood ons scheidt’. Al is dat ook een goede zaak. Geen relatie zo hecht als die met een trouwe vriend.
Maar u kan ons natuurlijk ook een briefje sturen over deze kwestie en uw ervaringen hierrond. Mail ons!
14 november 2023
Een lezeres reageert: ‘de slow, bring it back!’
© Getty Images
Vorige week hadden we het hier over de comeback van de slow op de dansvloer. ‘Nah, laat maar’, schreven we, ‘zoiets rijmt niet meer met de tijdsgeest.’ Lezeres Lucrèce Vanhove was het daar niet mee eens en mailde haar ode aan de trage, aan de tegelplakker, aan de slow dus.
‘Zelf heb ik nooit problemen gehad met het dansen van een slow. Ik ben nu 67 en heb er enkel goede en soms ook grappige herinneringen aan. Maar ook heerlijke momentjes beleefd op die ene tegel. Momentjes waar ik nu nog met veel genoegen aan terugdenk en die ik koester. Wanneer de muziek zachter en trager wordt, verandert er iets in de zaalatmosfeer. Er is verwachting, hartjes gaan sneller kloppen, er hangt ook enige deugnieterij in de lucht…meisjes worden ‘petites allumeuses’ en jongens zitten met de schrik om ‘af te gaan’. Wie niet gevraagd wordt als meisje, toont geen teleurstelling en toont een ‘I don’t care’ gezicht.Het dansen zelf is magisch en zelfs een beetje opwindend. Elke danser is zich heel bewust van zijn eigen lichaam, zo dicht tegen dat van die ander. Er is een spanningsveld. De aanrakingen zijn een test. Eenzelfde aanraking bij die ene is kippenvel, bij die ander is er niks, bij nog een ander wil je deze dans zo snel mogelijk voorbij hebben. Een slow is een goede barometer voor fysieke compatibiliteit. Ook de geur kan een goede indicatie zijn voor ja of neen.Soms is het ook de enige manier om ooit een vorm van intimiteit met iemand te hebben. Die ene dans kan een geschenkje voor het leven zijn.
Ik zou zeggen….bring it back!’
Lucrèce
13/11/23
Help, oudercontact!
© Johan Dockx
Het is toch altijd met een klein hartje dat collega Eva Berghmans naar het oudercontact op school vertrekt. Om er vervolgens, als ze niet oplet, nog kleiner buiten te komen. Hoe doen leerkrachten dat?

‘En, mevrouw, hoe gaat het er thuis aan toe?’ We zijn twee minuten ver in het oudercontact en ik voel mijn hartslag al verhogen. Ik weet intussen dat die vraag deel van de procedure is – het kind in kwestie zit in de middelbare school, dit is ver van de eerste keer dat me dit soort vraag gesteld wordt. En toch: verwarring. Hoe gaat het er thuis aan toe? Gezellig, denk ik, een tikkeltje chaotisch misschien, maar toch vooral warm en gezellig. Veel vrienden van diverse leeftijden die geregeld over de vloer komen. En toegegeven, recent vond mijn zoon dat ik wat te veel late shifts had, en dat de was te lang bleef liggen, maar al bij al denk ik dat het thuis goed gaat. Of zou de klastitularis willen weten hoe mijn zoon thuis is? Geestig, scherp, soms wat te luid, soms wat slordig, maar een goede, slimme jongen, zou ik zeggen.
‘Hij doet zijn best’, hoor ik mezelf zeggen. Dat ik de indruk heb dat hij het serieuzer neemt dan de vorige jaren, dat we met het hele gezin en zelfs een paar vrienden zijn vakantietaken hebben proberen te doorgronden. Daar is niks van gelogen, en toch voel ik me een soort advocaat, iemand die de leerkracht naar de mond praat. Het voelt alsof ik mezelf, mijn zoon, mijn manier van leven zit te verdedigen door de sociaal wenselijkste variant van mijn moederrol te spelen. Zouden leerkrachten dat beseffen, wat hun vragen triggeren? Zouden ze dat met opzet doen? Of zou het aan mij liggen, dat ik mezelf bij oudercontacten zo vaak in de hoek gedrumd voel? Ben ik diep vanbinnen nog een lagereschoolkind dat leerkrachten als gezagsfiguren ziet, als gidsfiguren misschien zelfs, als het gaat over opvoedingskwesties, alsof ze niet alleen mijn kinderen punten geven, maar ook mijn moederschap? Is het misschien de jarenlange nawerking van dat ene oudercontact waarbij ik even niets meer kon zeggen, toen de kleuterjuf vroeg: ‘Bent u thuis van de vrije opvoeding misschien?’ (Dat was, als ik het me goed herinner, omdat hij niet goed op zijn plaats kon blijven zitten, en te pas en te onpas muziek begon te maken in de klas, en af en toe boos werd als hij zijn zin niet mocht doen. Hij was drie.)
Geen leeg blad
Het ligt minstens ten dele aan mij dat ik het warm krijg van klastitularissen die ook maar hun job doen, zo ver ben ik intussen wel. De vragen van de leerkracht liggen heel dicht bij de vragen die ik mezelf wel eens stel. Al die vragen die beginnen met ‘Had ik beter …?’ en ‘Wat als … ?’ en ‘Hoe in godsnaam … ?’, al die vragen die draaien rond het begin en het einde van wat je als ouder maar vermag.
Wat voor blauwdruk je ook in je hoofd hebt, een kind wordt, denk ik, toch geboren met een bepaald temperament en een begin van persoonlijkheid – bij mijn kinderen had ik in elk geval al meteen bij de bevalling de indruk dat ze niet als een leeg blad ter wereld kwamen. Ik heb ze ook nooit zo willen behandelen, als een canvas voor projecties en verwachtingen, en allerhande idealen die je dan zogezegd zou kunnen afdwingen met structuren en cijfers (zoveel uur schermtijd maximum per week, zoveel uur per dag achter de boeken, uitgaansverbod in geval van slechte punten).
En nee, dat betekent niet dat ik van de vrije opvoeding ben. Ze mogen niet alles, maar ze mogen wel altijd hun gedacht zeggen. Het open gesprek als opvoedkundige tool, in de hoop dat ze uitgroeien tot mensen die een eigen koers varen waar ze blij van worden – zelfs als dat betekende dat er al eens een kind met een rok over een broek in contrasterende kleuren naar school ging. Zelfredzaamheid in doen en denken, verantwoordelijkheid voor het eigen handelen en leven: dat lijkt me het doel. Ik kan het allemaal uitleggen, tot ik voor een klastitularis zit. Dan blijk ik plots te twijfelen, en te krimpen tot het soort kind dat ik zelf was, met een hoofd vol vragen en niet het lef om ze luidop te stellen. Misschien ook omdat een klastitularis nooit eens naar thuis vraagt als een kind goede punten haalt. Of heeft u het al meegemaakt: ‘Uw kind scoort consequent ruim boven het gemiddelde. Hoe loopt het thuis?’
Na zo’n oudercontact probeer ik het soms wel eens, de ‘Eerst je huiswerk, anders geen scherm’-aanpak. Dan kijken ze me verbijsterd aan. ‘Euh, nice try, moeder, maar laat maar zitten, het staat je niet, het is niet je rol.’ Touché. En fier.
Hoe kijkt u naar het ritueel van het oudercontact? Met welk gevoel stapt u binnen en komt u buiten? Mail ons!
11 november 2023
Mensen onder elkaar: in de supermarkt
© Mirrorpix via Getty Images
Als er een plek waar wij als mensen elkaar de hele tijd voor de voeten lopen, is het in de supermarkt. Ergernissen galore.
Geen inpakruimte na de kassa (in de buurtsupermarkten) en een volgende klant die al aan het afrekenen is, krijsende kinderen, aardbeien in een niet afgeschermd doosje zodat ze er langs alle kanten uitvallen en geplet geraken, mensen die in de kassarij in mijn rug poken met hun winkelkar, te veel mensen die maar één of twee dingen moeten hebben en daar doelbewust op afgaan, waardoor het menselijk verkeer in de avondsupermarkt één grote cirkeldans wordt. Voila, dat zijn mijn grootste ergernissen in de supermarkt. En ik ben niet de enige. De Nederlandse columniste Japke-d. Bouma verzamelde er een heleboel via Twitter en zocht in haar eigen hoofd naar creatieve oplossingen voor al die irritaties. Sommige liggen voor de hand – ‘ga niet winkelen in de spits’ – maar soms denk je van ‘tiens, ja’: ‘pas de route aan zodat je eerst langs de zware dingen loopt’. Of: ‘zie je bezoek aan de supermarkt als een antropologisch experiment waar je veel van kan leren!’
9 november 2023
Willen we echt weer slowen?
Radiomaker Linde Merckpoel wil de slow terug en ze organiseert meteen een slowfuif. Het perfecte antigif voor dat steriele geswipe op datingapps, vindt ze. Een nobele missie, maar willen we echt weer tegen het lijf van een onbekende plakken?
© Johan Dockx
De analoge Tinder. De lijf-aan-lijfvariant van het swipend zoeken naar de liefde. De redder van de singles op zoek naar de liefde. Zo ziet radiomaker Linde Merckpoel de comeback van de slow. Wacht. Fronst u nu de wenkbrauwen bij het woord ‘slow’? Wegens geen idee waar ik het hier over heb? Over naar Wikipedia, waar ze een exhaustieve omschrijving in huis hebben: ‘Een parendans, waarbij een koppel langzaam danst op de maat van de muziek. Dit wordt meestal gedaan op nummers met een zeer traag tempo en een emotioneel, vaak romantisch thema. Tijdens de dans bevinden de danspartners zich doorgaans dicht bij elkaar en is er sprake van lichaamscontact.’ (einde citaat)
Het lijkt iets uit een ver verleden, dat lijf-aan-lijfgedoe op trage muziek. Dansen met je lief in de woonkamer, oké, of een openingsdans op een trouwfeest, ça va, maar dat dansen met een onbekende op een feest of fuif. Neen, daar doen we de laatste jaren niet meer aan. Of zoals collega Tommy Huyghebaert in het Nieuwsblad schrijft: ‘Dj’s zetten vroeger hun alarm voor een trage. Haalden ze hun quotum niet, dan gingen veel fuifgangers ontevreden de nacht in, omdat ze te weinig kansen hadden gekregen om de liefde van hun leven te ontmoeten.’
Wiegen ter plaatse
Zelf dook ik meestal de toiletten in wanneer de dansvloer in een koppelvloer veranderde. En niet alleen omdat er dan als bij toeval geen gigantische aanschuifrij stond om te plassen, maar vooral omdat ik alles aan die hele slow vreselijk vond. Om te beginnen: wat is dat in godsnaam voor een dans? Het is niet zoals pakweg een wals, salsa of tango, iets waarvoor je pasjes moest instuderen of de maten moest tellen. Neen, het was de iedereen-doet-maar-wat-dans bij uitstek. Tweemaal naar rechts, tweemaal naar links en dan wat wiegen ter plaatse. Soms was er een uitschieter, iemand die er een wilde slow van maakte, een rappe trage. Of er werd gewoon wat afgestapt, zonder heup- of ander gewieg.
En wat deed, zei en dacht je dan, zo onderweg op die dansvloerwandeling? Ik weet nog dat ik al te vaak dacht: ‘Wat moet ik nu in godsnaam zeggen?’ of ‘Moet ik überhaupt iets zeggen?’ Of nog: ‘Wie is in godsnaam die mens die nu zijn handen op mijn rug heeft plakken en zijn borstkas iets te dicht tegen mijn borsten duwt?’ En ook: ‘Wat doe ik hier in eigenlijk?’, of: ‘Voel ik nu echt wat ik voel?’ (bloos) En heel heel soms: ‘Hm. Heb ik nu een romantisch crushke?’
Soms werd er gelachen, dat wel, of gegiecheld, maar dat was dan vooral over de vraag wie de dans moest leiden. Dat het de jongen was die het moest doen, aldus de ongeschreven regel. Een regel die in de praktijk al te vaak met de voeten werd getreden, en dan leidde tot en soort van meta-hilariteit. Dat was dan nog op momenten waarop ik daadwerkelijk aan het dansen sloeg. Even vaak bleef ik aan de kant staan kijken, als de niet-uitverkorene. De paria.
Maar ook het omgekeerde voelde slecht. Een dans weigeren, dat deed je niet. Of je moest toch al een goed excuus hebben. God, als je er nu over nadenkt, met alle waarden en MeToo-gedachten die we vandaag belangrijk vinden, was dat hele slowgedoe toch wel behoorlijk absurd. Het mannetjes-vrouwtjesdenken, het vanzelfsprekend lichamelijk contact in tijden van consent, het don’t take no for an anwser.
Mensen met slechte bedoelingen
Er is, kortom, veel veranderd de voorbije jaren. Nog bij het Nieuwsblad zegt socioloog Ignace Glorieux hierover dat de coronacrisis onze afstandelijkheid heeft versterkt, zowel fysiek als emotioneel. ‘We ontmoeten elkaar steeds vaker vanachter een scherm. Een onbekende vastnemen is heel ongewoon geworden. Dat fysieke aspect verliezen we meer en meer. Alles wat lichamelijk is, wordt ongemakkelijk. Nochtans blijft de behoefte.’
Ook MeToo speelde. ‘De slow is een terrein waar mogelijke misverstanden en misbruik op de loer kunnen liggen’, zegt cultuursocioloog Walter Weyns in hetzelfde stuk: ‘Deze dans wordt gezien als iets waarvan mensen met slechte bedoelingen misbruik kunnen maken. We leven in een maatschappij die misbruik tot elke prijs wil voorkomen en daarom ook de slow heeft gebannen.’
Het is in elk geval een issue dat niet alleen de Vlaamse dansvloeren beroert. In het Amerikaanse blad Billboard stonden ze er begin dit jaar al eens uitgebreid bij stil. De slow dance was altijd al een vast ingrediënt van het laatstejaarsbal. Maar met corona is ook die traditie afgewassen en heeft een hele generatie tieners hun slows gemist. Al dan niet tegen hun zin. Het blad vindt het jammer, ‘omdat dansen een belangrijke oefening in intimiteit was, een overgangsritueel’. Intussen heeft slowen een heel andere associatie gekregen. ‘Wat ooit een vanzelfsprekend en onschuldig onderdeel was van de Amerikaanse jongerencultuur is uitgegroeid tot iets belandens, iets wat niet meer kan,’ zo klinkt het daar.
Een nieuwe slowetiquette
Interessant stuk ook op de blogsite Medium, waar Juliet McMains, hoogleraar dans aan de universiteit van Washington, nadenkt over het dansen van vandaag en de mannetjes-vrouwtjesvanzelfsprekendheden van gisteren. Zo vindt zij het even absurd als ik dat vrouwen bijvoorbeeld geen neen zouden mogen zeggen als ze ten dans gevraagd worden. ‘Dat ze hun eigen wil negeren om anderen te pleasen.’ Ze pleit voor een hele reeks nieuwe codes.
Terug naar het begin. Linde Merckpoel vindt al die bezwaren niet onoverkomelijk. We kunnen best een ‘slowetiquette’ uitschrijven in tijden van consent, vindt ze in het Nieuwsblad. ‘Het is duidelijk dat je eerst moet vragen of je met iemand mag dansen voor je hem of haar vastneemt. Het is al even duidelijk dat de tijd voorbij is dat je ongevraagd je handen op iemands billen mag leggen. Maar bij wederzijdse toestemming zie ik niet in waarom een slow niet meer kan. Ik pleit dan ook voor een revival van de slow op iedere fuif. Er is een grote honger om het digitale en het onpersoonlijke van datingapps te verlaten. De aloude slow zou opnieuw de matchmaker kunnen zijn.’
Zelf bewonder ik haar enthousiasme. Maar het slowen, neen, daar krijgt ze mij niet meer warm voor. Maar om u te troosten voor mijn negativisme hebben we hier op de redactie wel een slow-playlist samengesteld. Hierzo:
Wat u, beste lezer, heeft u fijne slowherinneringen of laat u die dans liever aan u voorbijgaan? Mail ons!
De Slowfuif van Linde Merckpoel vindt plaats op 10 november in Lokeren, check www.vrtmax.be/doemee
9 november 2023
De laatste sigaret
© Getty Images
Roken, en hoe je ermee stopt. Het is iets waarover de helft van de mensheid kan meepraten. Ook Mauro Michielsen (18).
‘Vandaag heb ik mijn laatste sigaret uitgedrukt.’ Dat schrijft Mauro Michielsen in zijn column deze week. Hij is als eerstejaarsstudent zijn weg aan het zoeken, zichzelf aan het herontdekken, en sigaretten zijn intussen al een jaar deel van hoe hij zichzelf ziet. Een jaar! Peanuts dus. En toch geloof ik hem. Sigaretten zijn sluwe monsters. In geen tijd kruipen ze onder je vel. En vooral: in je identiteit. Je ziet jezelf als iemand die rookt, iemand die via zo’n saf gelijkgestemden vindt op de stoep van het café, iemand die sociale contacten legt door een vuurtje te vragen, iemand die van zichzelf vindt dat het trekken aan zo’n peuk synoniem is voor een eigengereid relaxmomentje. Mauro doorziet het na een jaar. De meeste mensen, inclusief ikzelf, hebben er jaren voor nodig voor ze aan zichzelf willen toegeven dat ze slaaf zijn van een systeem en niet, zoals ze zelf denken, de coole onafhankelijke roker. De eigengereide relaxer. En dus noteert hij: ‘Deze column schrijf ik voor mezelf, als spiegel. Om de Mauro van nu te herinneren aan de walging voor roken van mijn 10-jarige zelf. Om tegen de onverschilligheid en ontkenning te vechten en de afkeer voor sigaretten opnieuw te omarmen. Om de belofte aan mijn jonge zelf toch nog te kunnen vervullen: niet roken!’
6 november 2023
Voor mij een winterslaap, graag (ook al vindt de dokter dat geen goed idee)
© Johan Dockx
Zullen we van november de maand van Tournee Dodo maken? Een maand waarin we allemaal een winterslaap mogen houden? Als ik denk aan de geeuwende monden rond mij en aan mijn eigen gevecht met de wekker, zeg ik: ‘Waarom niet?’ Maar de dokter schudt van neen.
21.41 uur. Ik twijfelde. Zou ik of zou ik niet? Extreem vroeg voor mijn doen. En een paar dagen eerder was het ook al amper 22 uur toen ik richting dons en dekbed sloop. Maar eerlijk: eigenlijk wilde ik gisteren niets liever. Warm ondergestopt. Ogen dicht. Slapen. Uren. Dromen. Warmte. Negen uur liefst. Het is bizar. In de zomermaanden teer ik makkelijk op zes uur, soms zelfs vijf. Energie te over dan, pakweg in juli, zelfs voor een ochtendlijke (mini)sportsessie. Nu, november, moet ik er niet aan denken. Wakker worden, omdraaien, liters thee, sokken aan, fleece zoeken, krant lezen, nog warmere thee. Suffen. En dromen van meer slaap. Ik zie het ook rondom mij. Opengesperde geeuwmonden op straat en in de metro. Mensen her en der die klagen over eeuwige moeheid. Vorige week hoorde ik zelfs gesnurk in de cinema.
Oblomov & co.
Neen, ik ben echt niet de enige. Vorig jaar deze tijd verzuchtte collega Ann-Sofie Dekeyser ongeveer hetzelfde in de krant, over hoe ze in de winter steevast voelt dat ze in se een hazelmuis is, of een beer, of iets anders met een zachte vacht dat zich zonder schuldgevoel terugtrekt uit de wereld en opgekruld in een veilig nest blijft liggen. ‘Mijn lichaam heeft een winterslaap nodig, lijkt het me duidelijk te willen maken’, schreef ze toen. Ze ging praten met Rob Henning, professor anesthesiologie en farmacoloog, die droomde van een systeem om mensen in winterslaap te brengen, net omdat hij er allerlei voordelen in zag. Voor de mens zelf, maar ook voor de planeet, de geneeskunde en pakweg de ruimtevaarders. Het roept meteen associaties op met de film Alien, waarin de personages in een soort slaapcapsule door de ruimte reizen.
Spontaan denk ik ook aan Oblomov, het personage uit de gelijknamige roman van Ivan Gontsjarov, die zijn lethargie en gebrek aan levensdrift gewoon wegsliep, en daarvoor in sommige kringen als een held wordt gezien. Een paar jaar geleden worstelde ik me ook door Mijn jaar van rust en kalmtevan de Amerikaanse schrijfster Ottessa Moshfegh, waarin ze een vrouwelijke twintiger opvoert die een jaar lang haar ongeluk wil wegslapen. Ze hoopt dat elke cel van haar lijf vernieuwd en geregenereerd uit de slaapmissie komt en dat ze een jaar later als een compleet nieuwe mens zal ontwaken. Eerlijk? Haar verhaal verveelde me. Ergerde me zelfs. Ik voelde een soort dufheid die je uiteindelijk zelf voelt wanneer je te lang in bed hebt gelegen. Ik rook de geur van een uitgewoond nest en ik kreeg alleen maar zin om haar de wijde wereld in te stampen. Maar goed, een jaar is uiteindelijk ook vier keer zo lang als een winter. En wetenschappelijke toekomstdromen, romans en filmscenario’s zijn natuurlijk nog iets anders dan het leven van alledag.
Vet verbranden en alles vertragen
Dus bel ik even met professor Johan Verbraecken van het slaapcentrum van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, over zin en onzin van een winterslaap. Van hem leer ik dat het bij dieren vooral een manier is om een seizoen van schaarste te overbruggen. ‘Als je geen activiteit hebt, je isoleert van de wereld in een donker hol, weinig tot niets eet, dan vertragen de stofwisseling en de elektrische golven in het brein, en ook de lichaamstemperatuur daalt. Alles staat op een laag pitje, en zo komt zo’n dier veel langer toe met de reserves.’
Of het iets is wat ook wij, menswezens, moeten ambiëren, daarover is Verbraecken resoluut: ‘Neen, het zit niet in onze genen, en het is ook niet haalbaar. We hebben als mens onze verplichtingen. Je kunt een voorraadkamer aanleggen, maar in de praktijk ga je toch het huis uit moeten, al is het maar voor verse groenten en fruit. Maar vooral: je weet zelf ook wel uit ervaring dat als je echt langere tijd slaapt, je op den duur zo groggy bent dat je weer op zoek gaat naar actie.’ En als we nu echt in een donker hol zouden kruipen? ‘Het gebrek aan daglicht zal je bioritme wel beïnvloeden. Gebrek aan licht gaat nu eenmaal gepaard met minder energie.’
Voor Verbraecken is het een brugje naar het winteruur: ‘Met het winteruur zitten we veel dichter bij ons natuurlijk bioritme dan met het zomeruur, en je voelt ook dat er ’s ochtends meer daglicht is. Dus dat zou moeten stimuleren. Maar deze weken zit je misschien nog in de overgangsfase, en dat vraagt om een aanpassing.’ Oké, maar anderzijds merk ik zelf dat de duisternis dan weer ’s avonds harder toeslaat, waardoor ik bij thuiskomst van het werk de luie beer in mezelf voel ontwaken. Zeker wanneer het buiten kouder wordt, valt er niet te weerstaan aan de verleiding van die berg donsdekens. Misschien speelt er nog een andere verklaring voor die wintermoeheid. Misschien heb ik de voorbije maanden, triomfantelijk zwaaiend met mijn vijf tot zes uur slaap, zo veel slaaptekort opgebouwd dat mijn lijf nu wil inhalen? Ik vermoed dat ik ook daarmee niet de enige ben. ‘Dat zou kunnen,’ opppert Verbraecken, ‘maar het zou er wél op wijzen dat je een heel groot slaaptekort hebt opgebouwd. Als je dat nu inhaalt, kenmerkt zich dat in je slaappatroon door een groter aandeel kernslaap en droomslaap, en ga je dus dieper slapen. Op een bepaald moment zal je echt wel uitgerust zijn, en dat ga je ook voelen. Wanneer je dan veel tijd in bed blijft doorbrengen, krijg je een negatief effect en wordt je slaap oppervlakkiger. Je zal vaker wakker worden, gaat minder baat hebben bij je slaap en je riskeert een toestand van slaapdronkenschap waarbij je je brein te weinig activeert.’
Moppersmurf
Wat is dan de beste wintertip voor de winterdip? ‘Beperk de bedtijd tot je normaal aantal uren. Ben je iemand die elke dag zeven uur slaapt, dan kun je een paar dagen meer slapen. Maar maak er geen gewoonte van, net omdat er een moment komt waarop je er geen baat meer bij hebt en de herstellende functie van de slaap wegvalt’, besluit Verbaecken.
Ook bij collega Anne-Sofie Dekeyser vind ik nog een tip van hoogleraar psychiatrie Manuel Morrens (Universiteit Antwerpen). Hij verkettert onze natuurlijke neiging om dezer dagen onder een donsje weg te kwijnen in het gezelschap van een stuk cake, chocolade en een bingereeks op Netflix. Van hem moeten we juist naar buiten, de kou in, wandelen, sporten, want dan maken we trofische, voedende stoffen aan die ons brein gezond houden. ‘Hoe minder je beweegt, hoe minder van die stimulerende stofjes.’ (En hoe meer chocolade, hoe slomer.) Hij raadt ons aan het weinige licht dat er is, zo veel mogelijk op te nemen.
Bij deze genoteerd. Al blijft het nog even een gevecht tegen dons-, thee- en onesieverleiding. Maar kijk, de flinkere ik in mezelf heeft nog een argument gevonden: winterslaapfomo: ‘Alle leuke dingen die je mist terwijl je in dat bed ligt te stinken, Lieve!’ Waarop de minder flinke ik dan weer geeuwerig repliceert: ‘Maak me maar wakker wanneer die hatelijke kerstmarkten voorbij zijn!’ Of: zoek de gelijkenissen tussen een winterslaper en een moppersmurf.
Wat u, beste lezer, wrijft u zich in de ogen om 19 uur? Of vecht u tegen de winterslaap in de sportclub en op de dansvloer? Wat zijn uw tips voor de duistere maanden? Mail ons!
6 november 2023
Mooigedacht (64): ‘Weergaloos vrij’
© Alexia Leysen
In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.
‘Op een dag bij de waterkant zagen we tienduizend zwaluwen, weergaloos vrij.’ Die zin uit een nummer van Spinvis kwam bij illustratrice Eva Mouton binnen als een explosie van troost, toen ze naar woorden zocht nadat zij en haar toenmalige vriend hun tweeling van 23 weken verloren. Zij moest bevallen terwijl ze wist dat ze het niet zouden halen. ‘In gedachten zie ik m’n kinderen rondvliegen, één met de natuur. Ik wil me niet kwellen met blijven tellen wanneer hun eerste schooldag zou zijn. Elke dag van hun leven heb ik hen gekend, en stond mijn hart voor hen wagenwijd open.’
Ze heeft het verder in het stukje hieronder nog over haar eigen bevrijding en wat de weg naar heling is. ‘Helen is zo’n verdriet met je laten meereizen, als een muisje in je zak, in plaats van het geforceerd weg te duwen of het verdriet je als een stolp te laten overkoepelen.’
Kippenvel bij wat ze zegt, toch?
3 november 2023
Ik word positief gediscrimineerd en dat voelt niet oké
© Johan Dockx
Ben je een jonge vrouw met een migratieachtergrond? De kans is groot dat je een job vindt, nu veel bedrijven op diversiteit inzetten door positieve actie en nu Gen Z net die diversiteit biedt. Allemaal goed en wel, maar tegelijk vraagt collega Lamiae Ben Ayad zich af: is dat hoe we behandeld willen worden?

Een van mijn eerste jeugdherinneringen is die van een jongen die in de kleuterklas ‘bruine aap’ naar me riep. Ik wist niet waarom, maar het voelde niet juist. ‘Noem hem dan maar witte vanille-ijs, hé’, antwoordde de juf toen ik huilend naar haar toeliep. Trauma’s door racisme of discriminatie ontstaan vaak al op jonge leeftijd, weet ik intussen, en onbewust bepaalde die herinnering mijn latere kijk op mezelf en de wereld. Ik voelde me minderwaardig, vreemd en schaamde me dood voor wie ik was. Ik groeide vooral op in een witte omgeving, en dacht dat het leven makkelijker zou zijn als ik ook wit was. Beter dan dat van een ‘Marokkaans meisje’ of ‘moslimmeisje’ met een moeilijke naam die niemand kan uitspreken. Dus ik verstopte mijn culturele identiteit zo hard als ik maar kon.
Geen uitzondering
Dat is een normale reactie. Het is een manier om jezelf te beschermen tegen afwijzing en uitsluiting. Maar hoe ‘wit’ je je ook gedraagt, je zal het nooit zijn. En aan microagressies of stigmatiserende vragen ontsnap je niet. Integendeel, je wordt er steeds aan herinnerd dat je ‘anders’ bent.
Bestempeld worden als ‘een van de goeie’ – een van de meest banale vormen van microagressies – is bovendien even erg, of zelfs nog erger dan openlijke discriminatie. ‘Jij bent niet zoals de anderen’, ‘Amai, je schrijft écht goed in het Nederlands’, ‘Wauw, zo chic dat je gestudeerd hebt’. Ik word er misselijk van. Kunnen we niet gewoon normaliseren dat je geen uitzondering bent als je een migratieachtergrond hebt en gewoon leeft zoals anderen? Ik doe toch niets ‘speciaals’, en ik ken genoeg anderen met een migratieachtergrond die hetzelfde doen als ik. Jammer genoeg krijgen zij die opmerkingen ook.
Overbodige focus
Als je eindelijk vrede sluit met je gesplitste culturele identiteit, kijk je niet meer naar kleur, geslacht of wat dan ook. Dan kijk je naar de persoonlijkheid van mensen. En je gaat ervan uit dat anderen dat bij jou ook doen. Tot je weer in een hokje wordt geplaatst omdat je volgens sommigen ‘divers’ bent. Een verschrikkelijk woord, als je het mij vraagt.
We hebben aangeleerd dat onze kleur of culturele achtergrond iets negatiefs is, en dat we het moeten verstoppen om geaccepteerd te worden. Nu is dat vaak een meerwaarde, en moeten we ineens trots zijn op onze ‘diversiteit’. Positieve actie zou trouwens leiden tot een gezond evenwicht op de werkvloer. Maar onderscheid maken en ‘diverse’ personen aannemen om witte bedrijven inclusiever te maken, creëert toch nog steeds een kloof? En als we mensen blijven bestempelen op basis van kleur of achtergrond, denken we toch nog steeds in hokjes? Is dat niet waar we juist van af willen? Alles draait om focus. Bij mijn witte vrienden voel ik me niet ‘die Marokkaanse’. Ze zien mij gewoon als de mens die ik ben. Misschien droom ik te hard, maar zou dat in de bedrijfswereld ook niet zo moeten zijn? Want als je de focus legt op kleur, dan houdt het wij-zij-denken toch nog steeds stand?
Adviseur tegen wil
‘Wees blij dat je die kans krijgt, het is goed dat je verandering kunt brengen’, beweert mijn moeder. Maar is dat niet hypocriet? Het bedrijfslandschap is nog steeds te wit, dat ontken ik niet. Om daar verandering in te brengen, is er actie nodig. En daarvoor zijn rolmodellen nodig. Want de volgende generatie moet geïnspireerd worden om hetzelfde te doen. Dat begrijp ik. Maar mogen we zelf kiezen of en wanneer we in die rol stappen?
‘Vertel ons wat we beter kunnen doen’, klinkt het vaak langs ‘de andere kant’ – als we dan toch in hokjes gaan denken. Als er advies nodig is, wordt er vaak eerst naar ons gekeken. Maar kan een individu spreken voor een hele groep? De verantwoordelijkheid ligt dan bovendien opnieuw bij ‘die anderen’. Een witte persoon kan zich inderdaad niet op dezelfde manier inleven als wij, maar het is toch niet onze verantwoordelijkheid om advies te geven over inclusiviteit? En als dat van ons wordt verwacht, wat doen witte medewerkers dan om bij te dragen?
Aliens van vlees en bloed
Het is ook nooit goed, zullen sommigen misschien denken. Ik weet dat positieve actie goedbedoeld is. Er zijn nog steeds mensen die een job niet krijgen door hun kleur of om andere redenen. En door het omgekeerde te doen, wordt dat gecompenseerd. Maar of je nu positief of negatief wordt behandeld door je kleur of culturele achtergrond, je voelt je nog steeds minderwaardig.
We voelen ons opnieuw bestempeld als aliens, terwijl we allemaal mensen zijn van vlees en bloed. Het kan misschien wel leiden tot gelijkheid, maar zal positieve actie ook gelijkwaardigheid creëren, als onze grootste angst – anders zijn – steeds opnieuw wordt bevestigd?
Waar de discussie eigenlijk op neerkomt, is dit: werf me aan omdat je me goed vindt in wat ik doe. Zo simpel is het.
2 november 2023
Leestip | Trauma’s, wat doe je ermee, en wat doen zij met jou?
© Getty Images
Is het toeval dat we het in de krant de laatste tijd vaker over trauma’s hebben? Wellicht niet. Meer dan vroeger beseffen we hoe trauma’s zich vast zetten in onze hersenen en in ons lichaam, vaak zelfs generaties lang.
De Nederlandse psychiater Bessel Van der Kok heeft het erover in zijn boek Traumasporen. Daarin zet hij uiteen hoe onverwerkt trauma ons lichaam en onze hersenen verandert. ‘Trauma leidt ertoe dat mensen emotioneel blijven steken in het interpreteren van het heden aan de hand van een onveranderlijk (onveilig) verleden’, schrijft hij. Soms kun je daardoor moeilijk om met stress of sluit je je af voor mensen en intieme relaties. Om de pijn niet te voelen, kan het rationele brein die traumatische herinneringen wegduwen of proberen te negeren.’ Collega Nathalie Carpentier had het er met hem over, uitgebreid, en dat leverde dit interview op. Geen simpel gesprek, want de man voelt zich nogal snel in een hoek gedrukt, zeker wanneer het gaat over de vraag hoe en of therapeuten traumatische herinneringen zouden kunnen uitlokken.
Maar los daarvan: stof tot nadenken. Vooral omdat we er nog te vaak van uitgaan dat we al wat traumatisch is kunnen neutraliseren door erover te praten, u weet wel, een sessie ziel op tafel leggen. In het westen zijn we nu eenmaal cognitief georienteerd. Van der Kolk pleit eerder voor lichaamswerk: EMDR, yoga en zelfs psychedelica.
Het toeval, of is het wel toeval, wil dat ik een week of twee geleden ging praten met schrijfster Aya Sabi. Zij kreeg de Fintro publieksprijs voor haar boek Half leven, waarin een trauma de rode draad is. ‘Trauma’s kunnen generaties doorwerken, dat is intussen ook wetenschappelijk aanvaard in de epigenetica. Maar de cruciale vraag is dan: hoe herstel je zoiets? En is één leven genoeg om weer “heel” te zijn?’ zegt ze. Ook zij ervaart die spreidstand tussen cognitief en lichamelijk vechten tegen trauma’s. Zo zegt ze:‘Ik ben begonnen met gesprekstherapie, en dat werkte in het begin goed om alles in kaart te brengen maar het was niet voldoende. Ik kan goed praten en zoiets wordt dan snel een vlotte manier om alles te rationaliseren. Mijn gevoelens “voelen” daarentegen vind ik veel moeilijker. Ik heb daarom ook niet-verbale therapieën geprobeerd waarbij ik minder in mijn hoofd en meer in mijn lichaam zit. Ademtechnieken, bijvoorbeeld. Fantastisch. Ik voelde bij elke ademhaling gewicht wegstromen.’
Twee mensen om beter te leren kennen, lijkt me. O ja, en ook Binu Singh en Charlie Dewulf hadden het er deze zomer over in hun dubbelinterview. De links hieronder zijn een begin.
© Getty Images
De archieven van deze blog staan gewoon achter het hoekje.
Lees dit artikel en meer van www.standaard.be
Zoek MeNu Netwerk: Elektronische Informatie Dienst
Opmerkingen